CONNY JANSSEN DANST: ARTISTIEK BELEID
 

Conny Janssen: “Ik wil graag mensen met dans in aanraking brengen omdat het je leven zo kan verrijken. Dat geldt natuurlijk voor alle kunstvormen, maar dans is mijn taal. Ik vind het belangrijk dat mensen dingen zien, ervaren en voelen die hen uit de realiteit van de dag tillen, waardoor ze een andere bespiegeling kunnen krijgen. Ik wil overal moderne dans laten zien en dan het liefste natuurlijk mijn dans.
Op de Parade of Lowlands, maar ook in een metrostation of in het pluche van de theaterzaal. Zonder hoogdravende woorden, zonder blabla. De zeggingskracht van mijn werk zit in de dans en in de dansers.”

Na de producties Parels en Sparring Partners, de film Blanco en een voorstelling op De Parade besloot Conny Janssen geen nieuwe creatie te maken voor het najaar van 2008. De mentale ruimte die daardoor vrijkwam besteedde ze aan denken over zichzelf en haar gezelschap. Ze had tijd nodig voor herstructurering, vertelt ze: “De kolkende zee van alsmaar doorgaan, van de ene productie naar de andere, is een type energie dat ik nodig heb, maar het was even gezegd allemaal. Ik had tijd nodig voor herstructurering.”
Natuurlijk kwam deze beslissing niet uit de lucht vallen. Een duidelijke aanzet hiertoe is te vinden in het beleidsplan 2009-2012, dat het gezelschap in 2008 presenteerde. Hierin wordt expliciet om middelen gevraagd voor ‘de vrije ruimte’: Conny Janssen Danst zoekt de vrijheid om te onderzoeken, zonder de druk van een concreet eindresultaat in de vorm van een productie. Ook wordt in het plan een lijn uitgezet van ensemblevorming, school maken en nieuwe makers aan het gezelschap verbinden. De producties Parels en Sparring Partners en de film Blanco zijn onlosmakelijk met dit ‘nieuwe denken’ verbonden.

Parels: een ankerpunt in het denken
De jubileumvoorstelling Parels, die in 2007 in première ging en in januari/februari 2008 een tournee maakte langs theaters in Nederland, is te zien als een ankerpunt: daar begon het veranderde denken over het gezelschap. Conny Janssen: “Het grasduinen in mijn repertoire zette mij aan het denken over de weg die ik heb afgelegd met het gezelschap, de plek waarop wij ons nu bevinden en de weg die we willen inslaan.”
Parels toonde een selectie uit het werk van de afgelopen vijftien jaar op basis van de criteria diversiteit en kwaliteit. De voorstelling bestaat uit drie delen: Sorrowful Songs, Two en Rebound. Het eerste deel, oorspronkelijk uit Oktober (1999), toont de puurheid, het organische, de muzikaliteit en de melancholie van Conny Janssens danstaal. Dit deel valt te lezen als een studie naar de basis van haar taal, die in later jaren steeds grilliger en agressiever werd. Two focust op de duetten, die in de avondvullende voorstellingen van Conny Janssen een essentiële rol spelen. Hierin vinden ontmoetingen plaats, kruipen mensen uit hun schulp en laten ze hun façades vallen. Het slotdeel, Rebound, laat de theatrale kant van Conny Janssens werk zien.
Voor Parels zijn de oorspronkelijke choreografieën op enkele gebieden aangescherpt. Aangezien Sorrowful Songs niet als los deel was gemaakt en het stuk werd gedanst door nieuwe dansers, is het opnieuw gechoreografeerd zodat het een zelfstandige waarde kreeg. Dit deel, dat gaat over verdwijnen en verschijnen, werd gedanst in het toneelbeeld van Vuil en Glass, waardoor de ‘horizontaliteit’ van de choreografie werd versterkt. Voor Two componeerden pianist Jeroen van Vliet en trompettist Eric Vloeimans nieuwe muziek, waardoor de drie duetten op een organische manier in elkaar overvloeiden. En Rebound werd gecomprimeerd tot een stuk van 35 minuten, wat de zeggingskracht van het oorspronkelijke stuk uit 2005 nog directer maakte.

Conny Janssen: “Door het maken van Parels ontdekte ik dat de dans bij mij altijd in de hoofdrol heeft gestaan. Ik praat in dans, dans is mijn taal en daarmee ga ik het ook de volgende 25 jaar doen. Ook merkte ik dat dansers altijd meer dan een puur fysiek element voor mij zijn. Het ene stuk is misschien wat abstracter en muzikaler dan het andere, maar mijn eerste choreografie werd al gedreven door emoties en instincten. Ook zag ik een duidelijke ontwikkeling in mijn werk van groepswerk, dynamiek en agressie naar poëzie, abstractie, ruimtelijkheid en het individu. Mijn drieluik over de stad (I’m here [2005], Hear me [2006] en So here we are [2007]) bracht me weer terug bij het groepswerk. Ten slotte viel mij op hoe divers mijn repertoire is en welke kracht daarin schuilt: ik zoek altijd dingen die mij verkleuren en vertrouw nooit op de veiligheid van het bekende. Elke voorstelling is een reactie op de voorafgaande.”

Blanco: een puur portret
In 2008 ontving Conny Janssen namens de provincie Zuid-Holland de waarderingsprijs Gezichtsbepalend. Hiermee sprak de provincie haar waardering uit voor het oeuvre van Conny Janssen. Het geldbedrag dat aan deze prijs was verbonden, maakte het mogelijk een lang gekoesterde wens van Conny Janssen te verwezenlijken: het maken van een film over haar werk. Conny Janssen: “Ik wilde een document maken dat verder gaat dan een voorstelling. Een film waarmee je op een andere manier kunt laten zien wie je bent, wat je bent, wat de achterkant van je gezelschap is. Een middel dat je op allerlei manieren kunt inzetten om nieuwe mensen te bereiken en te inspireren.” Maar ook een film die verder gaat dan het eigen gezelschap en die duidelijk maakt wat het werk van een choreograaf en een danser eigenlijk inhoudt. Conny Janssen koos voor regisseur Sonia Herman Dolz omdat zij haar werk zeer waardeert en omdat zij een verwantschap voelt: “Wij zijn allebei intuïtieve makers. We willen het moment laten ontstaan om daaruit de parels te vangen.”
In Blanco kruipt Dolz als het ware in het brein van Conny Janssen, om daar het moment te vangen dat aan de basis van een choreografie ligt. In de maagdelijk witte ruimte van de studio’s van Conny Janssen Danst zien we de choreografe aan het werk met vijf dansers uit het gezelschap. Ze improviseren, maken solo’s en werken aan groepsstukken. We zien het oerbegin van het creatieve proces, de eerste vonk tussen choreograaf en danser. De scènes in de studio worden afgewisseld met korte scènes uit het privé-leven van de dansers.
Conny Janssen noemt Blanco een puur portret. Zij ziet het nadrukkelijk als het artistieke product van Sonia Herman Dolz: “Ik heb letterlijk de regie uit handen gegeven: Sonia bepaalde wat we gingen doen. Zij vroeg me bijvoorbeeld solo’s te maken, dan wees ik een danser aan en gingen we aan het werk. We hebben ons een week opgesloten in de studio en ik heb me zo min mogelijk voorbereid. Ik koos ook geen muziek tijdens de repetities, omdat Paul M. van Brugge een soundtrack onder de film zou componeren. Het was lastig, maar ook heel spannend om zo ‘gekanteld’ te worden. Ik probeerde ervan te genieten dat ik geen keuzes hoefde te maken die bepalend waren voor het eindproduct, die keuzes maakte Sonia immers. De opnames van Blanco passen wat dat betreft naadloos in de roep om een vrije ruimte in het beleidsplan.” Dankzij de unieke wijze waarop Blanco inzicht geeft in het werkproces en de werkmethode van Conny Janssen, is het ook een belangrijk middel in de gedachte over ‘schoolvorming’ en het uitdragen van deze werkwijze.
De presentatie van Blanco vond plaats op 18 december in theater Lantaren/Venster in Rotterdam. Voorafgaand aan de film toonden de vijf dansers uit de film ieder een korte solo. Conny Janssen: “Ik maak eigenlijk nooit solo’s, want het gaat mij vooral om de interactie tussen mensen. Maar ik ontdekte dat ik dit een interessante vorm vind, vijf portretten achter elkaar. Bovendien was het een mooie overgang van het driedimensionale, mensen die voor je staan en die je kunt aanraken, naar het tweedimensionale van de film. De dansers trokken je bijna de film in.”

Sparring Partners: energieke dans op eigentijdse orgelmuziek
De voorstelling Sparring Partners (première deel 1 op 30 maart, het Orgelpark Amsterdam; première deel 2 op 10 april, theater Lantaren/Venster Rotterdam) ontstond onder een bijzonder gesternte. In de slotfase van de voorbereidingen van Parels werd Conny Janssen plotseling getroffen door een hevige ziekte. Opname in een ziekenhuis volgde en de artsen schreven zes maanden rust voor. Janssen had echter een opdracht aangenomen van het Orgelpark in Amsterdam voor een nieuwe productie op orgelmuziek. Deze productie zou tevens de basis vormen voor een theatervoorstelling voor de kleine zalen. Aangezien niet duidelijk was of Janssens fysieke staat het ensceneren van een avondvullende voorstelling mogelijk maakte, vroeg zij Ronald Wintjens – als danser, repetitor en assistent nauw aan het gezelschap verbonden – voor de theaterversie een vervolgdeel te maken op de voorstelling die zij in het Orgelpark zou creëren. Bij het eerste deel was Janssen de choreograaf en Wintjens de assistent, bij het tweede deel werden de rollen omgedraaid.
Voor Sparring Partners Part 1 maakte Conny Janssen haar eerste choreografie op orgelmuziek: “Ik houd eerlijk gezegd helemaal niet van orgelmuziek. Ik vind het meestal bombastisch, dwingend en sacraal. Het beneemt je de adem en laat een choreograaf geen andere mogelijkheden dan de muziek in dans te illustreren.” Toch was dat voor haar geen reden de opdracht van het Orgelpark te weigeren, sterker nog: ze zag het als een uitdaging om dit nieuwe terrein te betreden en te onderzoeken. Ze bestudeerde het bestaande orgelrepertoire en vond daarin geen geschikte muziek. Daarop vroeg ze jazzpianist Jeroen van Vliet nieuwe muziek te schrijven. Zij werkte eerder met hem in Hear me en Parels en leerde hem daarbij kennen als een associatieve, theatrale en getalenteerde componist met veel gevoel voor sfeer en dynamiek. Van Vliet nodigde op zijn beurt Mete Erker (saxofoon en klarinet) eveneens uit deel te nemen aan het project.
Sparring Partners Part 1 behandelt geen grote maatschappelijke thema’s. De compositie is bepalend voor de ontwikkeling van de choreografie. De muziek moest daarom open en transparant blijven, zonder sacrale associaties. Muziek als pure beleving, zonder te dwingende betekenissen. De dans staat daar als derde instrument (naast orgel en saxofoon/klarinet) tegenover.
Als reactie op de barokke omgeving van het Orgelpark is in de aankleding gekozen voor soberheid: zes dansers, vier mannen en twee vrouwen, dansen in zwarte, uniforme kleding. Het toneelbeeld is een vierkante zwarte vloer met daarop een wal van gemalen rubbersnippers: macaber en aards tegelijk. Het publiek zit aan drie zijden rond het speelvalk, het orgel sluit de vierde zijde af. Doordat de toeschouwers dicht op de huid van de dansers zitten, hebben zij een directe, bijna dwingende waarneming. Ook heeft de publieksopstelling gevolgen voor de patronen in de ruimte: het speelvlak kent immers geen voor- of achterkant. Gaandeweg de voorstelling doorbreken de dansers de rubberen wal en verspreiden zij de snippers over de vloer. Conny Janssen: “De beperking en bescherming die de wal geeft, is dan opgeheven, wat het contact tussen de dansers en het publiek nog intiemer maakt.”

Sparring Partners Part 2, een choreografie van Ronald Wintjens, was alleen te zien in de theaters. Het was na een eerder experiment in de eigen studio’s met Vers (2002) de tweede keer dat een andere choreograaf dan Conny Janssen werk voor het gezelschap maakte. Voor het eerst trok een productie die mede was gemaakt door een andere choreograaf onder de naam Conny Janssen Danst langs de Nederlandse theaters. Conny Janssen: “De keuze voor Ronald is niet toevallig. Hij is sinds 1995 dicht bij het gezelschap betrokken en dat maakt hem tot een verwante maker. Ik vind het interessant om te onderzoeken wat hij in de toekomst voor de groep kan betekenen. Ik ben ook benieuwd hoe hij zich ontwikkelt.”
Het tweede deel start exact waar het eerste ophoudt – in hetzelfde beeld, met dezelfde dansers, in nagenoeg dezelfde kleding. Bewust werd gekozen om geen pauze in te lassen. Conny Janssen: “Ik vond het een enorm interessant concept, dat ik nog nooit eerder heb gezien. Ronald moet zijn weg kiezen vanuit de situatie die ik achterlaat. Je zou het als een metafoor kunnen zien voor de schoolvorming waarover ik denk. Pas gaandeweg ontdekten we echter de consequenties van deze aanpak. Het bleek enorm moeilijk een antwoord of vervolg te ontwikkelen op een choreografie die nog in ontwikkeling is. In alles wat Ronald wilde doen zat immers al een voorbepaling: het publiek had net mijn choreografie gezien en veertig minuten orgelmuziek gehoord. Sparring Partners 1 en 2 waren geen twee afzonderlijke choreografieën, maar wel onderscheidende delen waarin ieder zijn eigen handtekening moest zetten. Een soort LAT-relatie, maar dan in choreografie. Ik zou het graag nog eens willen doen, maar dan anders. Nu ben ik me immers bewust van alle valkuilen die wij in het proces zijn tegengekomen.”

Met de keuze voor nieuwe muziek voor Sparring Partners Part 1 wist Conny Janssen de opdracht van het Orgelpark ook voor de opdrachtgever te verrijken. Het uitgangspunt – namelijk: orgelmuziek op een andere manier onder de aandacht te brengen – leverde immers nieuw repertoire voor het instrument op. Juist in deze vorm van verrijken en ‘teruggeven’ schuilt voor Conny Janssen de meerwaarde van (artistieke) samenwerking: “Ik leg geen verbanden omdat ik daarmee een of ander politiek belang dien, maar omdat die manier van werken gewoon in mij zit. Het gaat op een heel natuurlijke manier en ik hoop daarmee de mensen om mij heen te inspireren. Ik wil bestaande muren poreus maken en mensen, niet alleen kunstenaars, verbinden.”

Internationaal
In 2008 was Conny Janssen Danst te zien op Jacob’s Pillow, een van de oudste en meest gerespecteerde festivals van de Verenigde Staten. Hier presenteren choreografen en gezelschappen niet alleen hun werk, ook wordt er informatie uitgewisseld en worden er workshops gegeven. Al een aantal jaar wordt het werk van Conny Janssen Danst vanuit Amerika gevolgd. Dit was ook reden voor het gezelschap om in 2007 te gaan werken met de Amerikaanse agent Rena Shagan Asc. Op 24 t/m 27 juli 2008 werd de voorstelling Rebound vijf keer gespeeld.
Voor Conny Janssen Danst is het belangrijk en goed de vleugels uit te slaan. Bovendien wordt op deze wijze de Nederlandse dans in het buitenland vertegenwoordigd. Conny Janssen: “Ik vind het bijzonder en inspirerend om reacties te horen op mijn werk van mensen die geen geschiedenis met mij hebben. Zij zien mijn werk met schone ogen. Bovendien kijken Amerikanen vanuit een andere culturele achtergrond.”
Waar dat toe kan leiden bleek toen scholar in residence Maura Keefe een inspirerende inleiding op de voorstelling gaf. Keefe beschreef Rebound vanuit een politieke context, waarmee ze een laag in het werk aanboorde die in Nederland niet werd opgepikt. Conny Janssen: “Rebound ontstond in de tijd dat Nederland in de greep was van de discussie rond het generaal pardon. Die discussie zette mij aan het denken over het begrip identiteit. Je bent immers ook voor een belangrijk deel wie je bent door wat je deelt met anderen. Centrale vraag in Rebound was: wat gebeurt er als je mensen in een anonieme ruimte neerzet en je ontneemt ze alles? Kunnen zij hun identiteit dan opnieuw uitvinden? Ik was dat aspect van die productie bijna uit het oog verloren, maar kwam hem dankzij die inleiding weer opnieuw op het spoor.”
Hoewel Jacob’s Pillow als belangrijke ‘showcase’ deuren heeft geopend, maakt de economische crisis het lastig hieraan vervolg te geven. Het Joyce Theatre in New York heeft interesse getoond in het werk van het gezelschap, maar ziet momenteel geen mogelijkheden producties naar Amerika te halen. Mede hierdoor vindt een afbuiging plaats in het internationale beleid. De komende jaren wil Conny Janssen Danst vastere voet aan de grond krijgen in Europa. Naast praktische redenen speelt ook de sterkere verwantschap die Conny Janssen voelt met Europese dans een belangrijke rol.

Kijken en herijken
Conny Janssen: “Ik heb door onze activiteiten in 2008 opnieuw ontdekt dat ik veel kan en wil geven. Maar ik wil het structureren, zorgen dat er rust in komt. Het moet structureel onderdeel zijn van het gezelschap, waardoor Conny Janssen Danst naast de artistieke functie ook een maatschappelijke functie krijgt – al blijven de voorstellingen natuurlijk het belangrijkst.”
Janssen noemt het tijd om de bescheidenheid af te leggen: “Ik hoor mezelf al vijftien jaar zeggen dat we een klein gezelschap zijn. Maar als je het werk ziet ervaar je dat helemaal niet zo. Die bescheidenheid houdt ons tegen. Ik denk dagelijks over de richting waarin we ons kunnen ontwikkelen, mensen met wie ik wil werken, types samenwerking die ik kan opzetten. Ik vind het belangrijk om hiervoor de tijd te kunnen nemen en ervaar dat als een enorme verrijking. Ik wil daar ook in de toekomst structureel tijd en ruimte voor scheppen.”
In het kader van deze herijking is Conny Janssen de laatste maanden van 2008 opnieuw veel gaan bekijken en met veel mensen gaan praten. Vooral bezocht ze voorstellingen van jonge makers die aan het begin van hun carrière staan en uit andere hoeken komen. “Ik wilde ontdekken: wat komt er allemaal uit de grond schieten? En wat kunnen wij als gezelschap betekenen voor die ontwikkelingen, die nog zo primitief en ongepolijst zijn?”
Conny Janssen ziet veel vrijheid bij jonge makers: “Dat vind ik interessant, tegelijkertijd mis ik vaak de danstaal. Veel jonge choreografen zoeken letterlijk vanuit het verhaal en gebruiken daarbij tekst of andere middelen. De dans delft daarbij het onderspit. Ik denk dat die ontwikkeling past bij onze tijd: mensen worden steeds meer generalist. Zie kiezen niet voor één ding dat ze tot het bot toe ontleden. Daarop zal in de toekomst ongetwijfeld weer een reactie komen. Ik weet nog niet wat die ontwikkeling betekent voor mij of mijn gezelschap, daar heb ik nog geen antwoorden op. Maar ik ben er wel mee bezig, ik wil het weten, ik wil het begrijpen, ik wil kijken ik me daartoe verhoud.”

Meer dan ooit denkt Janssen nu in lange lijnen, voor de komende vier jaar, maar ook voor de periode daarna: “Dat heeft te maken met het beleidsplan dat we hebben ontwikkeld en de respons die we daarop hebben gekregen. Dat bevestigt mijn idee dat ik het juiste pad ben ingeslagen.” Ze ziet haar rol in de toekomst verschuiven: “Ik krijg steeds meer ruimte in mijn hart en mijn hoofd om ook andere mensen aan het woord te laten. Dat is ook goed voor onze dansers: als zij binnen het gezelschap kennismaken met andere makers, worden zij bekeken met schone ogen en zullen er andere dingen in hun naar boven worden gehaald. Dat is goed voor de dansers en hun ontwikkeling, maar daarmee brengen ze ook weer nieuwe informatie binnen bij de groep en bij mij; nieuwe zuurstof. Voorheen moest ik zelf nog zo veel schreeuwen laten. Mijn voorstellingen waren vaak te lang, ik had zo veel te vertellen. Ik leer nu steeds meer dat een verhaal mag stoppen, omdat het in een volgende voorstelling wel weer doorgaat. Als je een voorstelling presenteert aan het publiek is dat een station waar je op dat moment bent uitgekomen. Van daaruit ga je weer je vervolgreis in.”

© Remco van Rijn, 1 april 2009


omhoog

Share


Halina Reijn en Hans Kesting in Het temmen van de feeks

So here we are
(foto: Leo van Velzen)

opdrachtgever
Conny Janssen Danst

datum
1 april 2009

Dit interview verscheen in het Jaarverslag 2008 van Conny Janssen Danst.

links
> www.connyjanssendanst.nl



Meer lezen?
> Overzicht van artikelen
> Boeken en publicaties
> De Supersonische Boem



Creative Commons License
Op alle teksten op deze site is een Creative Commons Licentie van toepassing.