JOOST VAN HEZIK: “IK WIL NIET LANGER VIA EEN OMWEG MET MIJN PUBLIEK COMMUNICEREN”
 
 
Hij noemt zichzelf ‘geradicaliseerd’. Waar veel van zijn generatiegenoten vastzitten in twijfel en cynisme, kiest theatermaker Joost van Hezik voor daadkracht. Hij trok naar Egypte om daar te spreken met leeftijdsgenoten die op het Tahrirplein hadden gedemonstreerd en was betrokken bij Occupy. Nu wil hij zijn publiek activeren. “Ik wil dat het een keuze is als je op je stoel blijft zitten.”

Je maakte al twee voorstellingen bij Toneelschuur Producties, Na het einde en Solness. Deze zomer maak je de derde, Dantons Dood, op Oerol. Wat vind je zo aantrekkelijk aan het daar werken?
“Toneelschuur Producties is de plek voor jonge makers die affiniteit hebben voor repertoire en de grote zaal. Voor mij was het werk van Ivo van Hove en Toneelgroep Amsterdam lange tijd een belangrijke inspiratie. Als je dat soort voorstellingen wilt maken, is er geen betere plek om aan je ontwikkeling te werken.”

Je zegt: was. Er is dus kennelijk iets veranderd?
“Ja, ik ben in oktober 2011 naar Egypte gegaan, negen maanden na de grote demonstraties die leidden tot het aftreden van president Mubarak. Ik heb daar jongeren geïnterviewd over die periode. Het trof mij dat zij, in tegenstelling tot hun leeftijdsgenoten in Nederland, niet of nauwelijks relativeerden. Ik sprak een jongen van veertien, die had meer visie op democratie en de toekomst van zijn land dan ik ooit in Nederland heb gehoord. Natuurlijk is er bij ons geen reden voor revolutie, we hebben onze zaakjes redelijk voor elkaar. Maar dat betekent echter niet dat er geen misstanden zijn. Jongeren in Nederland komen echter niet in opstand. Mijn generatie heeft het verschijnsel ‘revolutie’ failliet verklaard.”

Wat is het gevolg daarvan?
“Als burgers niet meer meedoen aan het maatschappelijk debat, als ze zich afwenden in cynisme of fatalisme, is dat het begin van het einde. Dat heeft mijn reis naar Egypte me geleerd. Daar ben ik politiek geradicaliseerd. Nu wil ik een stap verder maken na mijn vorige twee producties in Haarlem. Ik zoek naar een radicale vorm van theater – theater dat een daadwerkelijke verbinding aangaat met het publiek.”

Wat betekent dat precies?
“Ik wil mijzelf en het publiek losmaken van de codes, de patronen, het systeem van het theaterbezoek. Als je naar het theater gaat, doorloop je steeds dezelfde stappen: je brengt je jas weg, drinkt koffie, gaat de zaal in, kijkt naar het stuk, verlaat de zaal en drinkt een biertje met je vrienden aan de bar. Dat wil ik op scherp zetten, daarmee wil ik spelen. Daarom werk ik graag op locatie, daar heeft het publiek al een andere mindset.”

Betekent dit dat je ook iets anders van je publiek verwacht?
“Ik denk het wel. Binnen de huidige theatercode ben je als bezoeker in feite slechts een consument: je gaat zitten en consumeert wat de maker je voorzet. Ik vind dat een mooie metafoor voor wat er mis is in de wereld. Je denkt dat je slechts toeschouwer bent op het wereldtoneel, maar je bent natuurlijk óók een acteur.”

Zit daarin ook jouw fascinatie voor het theater?
“Het directe contact tussen acteurs en publiek maakt theater uniek. Je deelt een gemeenschappelijke ervaring, al is die nog zo kunstmatig gecreëerd. Ik houd van het gevoel dat je als toeschouwer krijgt wanneer een acteur zegt: ‘En nu staat u op’. Ik denk dan toch meteen – en ik verwacht velen met mij: ‘Wat is dat voor een ellendige vorm van publieksparticipatie? Zoek het even lekker uit!’. Maar dan knaagt er toch iets. Sta je op? Blijft je zitten? Doe je net alsof je niets hebt gehoor? Dat knagende gevoel, dat is exact het gevoel van Occupy. Ik wil dat het een bewuste keuze is als je op je stoel blijft zitten.”

Hoe past het klassieke repertoire, waar je toch mee wilde werken, in deze visie?
“Ik denk dat er nog steeds veel verhalen gelegitimeerd zijn om nu te vertellen. Maar ik wil niet langer via een omweg met mijn publiek communiceren. Dus niet Hamlet spelen om daarmee eigenlijk iets te zeggen over de toestand in Egypte. Of Het temmen van de feeks, waarin de man staat voor de machthebber en de vrouw voor het volk. Nee, ik kies bewust een ondubbelzinnig politiek stuk als Dantons Dood en begin met de maatschappelijke en politieke component te benoemen. Zo krijgt het publiek de sleutels in handen en kunnen we samen de verbeelding in. Ik vind het ook interessant om daarvoor samen te werken met jonge schrijvers, zoals ik met Rik van den Bos Bouwmeester Solness van Ibsen heb bewerkt.”

Zijn er makers met wie je affiniteit voelt?
“Ik vind het werk van De Warme Winkel en Wunderbaum heel spannend. Ik voel de noodzaak van wat ze maken. En vorig jaar assisteerde ik bij Eric de Vroedt. Zijn voorstellingen vind ik inhoudelijk heel fascinerend, al vind ik de vorm soms wat conventioneel. Maar mightysociety8: Geert Wilders, de musical vond ik heel erg sterk.”

Voor iemand die zo fel strijdt tegen de toeschouwer als consument, moet een term als ‘cultureel ondernemer’ zo ongeveer een gruwel zijn.
“Helemaal niet zelfs. Je bestaansrecht als theatermaker bestaat uit de mensen die je werk zien. Dat vind ik een heel goede gedachte. Als co-artistiek leider van Circus Treurdier werk ik daarom keihard aan sponsoring en het zoeken van donateurs. Daarin boeken we veel successen. Onlangs zijn we nog in natura gesponsord door PriceWaterhouseCoopers, die een businessmodel voor ons hebben ontwikkeld. En we zijn ook in gesprek met een omroep over een televisieserie. Wat ik daarentegen wel krom vind, is dat je kans op subsidie bij de huidige regels toeneemt naarmate je meer ondernemer bent. Subsidie is toch juist in het leven geroepen voor meer risicovolle voorstellingen, die moeilijker een weg naar het publiek vinden? Nu is het zo: hoe meer eigen inkomsten je verwerft, des te meer geld krijg je van de staat.”

Merk je een verschil tussen het werken bij een gesubsidieerde instelling als Toneelschuur Producties en je werk bij Circus Treurdier?
“Ja, subsidie geeft rust en zekerheid, maar daarvoor betaal je een prijs in de vorm van regelgeving. Je moet iedereen volgens de cao betalen, voldoende speelbeurten halen, spreidingseisen naleven. Dat staat soms haaks op je vrijheid als maker: reizen heeft bijvoorbeeld heel veel praktische consequenties voor je decor. Als je ongesubsidieerd werkt, spring je waarschijnlijk noodgedwongen toch net iets slimmer om met je middelen. Je maakt hardere keuzes, onderhandelt scherper. Je gaat nog intensiever op zoek naar je publiek: wie zijn onze potentiële bezoekers, waar zitten ze, hoe kunnen we ze bereiken en aan ons binden? Ik vind het op zich geen slechte ontwikkeling dat gesubsidieerde instellingen die vragen nu ook wat meer moeten stellen.”

Hoe zie jij het Nederlandse theaterlandschap over acht jaar?
“Ik hoop dat we dan ook de positieve kanten zien van het nare beleid van de afgelopen paar jaar. Dat theater aan bestaansrecht heeft gewonnen. Ik denk dat er minder groepen zullen zijn, maar degene die overblijven hebben een groter en trouwer publiek. Ook kijk ik uit naar het guerillatheater van mensen die geen geld krijgen van de fondsen of overheden. Zij zullen op nieuwe plekken andere vormen van theater gaan maken. Dat kan een enorme artistieke motor zijn, omdat zij noodgedwongen buiten de kaders moeten denken. En ten slotte hoop ik dat de grote gezelschappen een serieuze plek hebben ingeruimd voor een nieuwe generatie makers, die in de grote zaal zoekt naar onconventionele vormen van theater. Daar zou ik dan graag bij horen.”

© Remco van Rijn, februari 2013


omhoog

Share


Dantons Dood

opdrachtgever
Toneelschuur Producties

datum
februari 2013

links
> www.toneelschuur.nl



Meer lezen?
> Overzicht van artikelen
> Boeken en publicaties
> De Supersonische Boem



Creative Commons License
Op alle teksten op deze site is een Creative Commons Licentie van toepassing.