WAT TE DOEN?
Uitgesproken bij De Agenda, 29 februari 2016, Theater Frascati Amsterdam.
 
 
Goedenavond allemaal,

De organisatie vroeg mij om op persoonlijke titel een reflectie te geven op het thema ‘structuur versus realiteit’, met daaraan gekoppeld twee vragen: ‘Sluiten de structuren waarin ons theaterveld besloten ligt nog wel aan bij het theater dat wordt gemaakt of dat makers zouden willen maken?’ en ‘Sluiten de eisen van de subsidiegevers nog wel aan op de huidige praktijk?’.

Ik begin, excuus daarvoor, met semantisch mierenneuken. Daar ben je dramaturg voor. ‘Structuur versus realiteit’ suggereert een tegenstelling die er volgens mij helemaal niet is: de structuur ís de realiteit. De keiharde realiteit, zelfs. En onder de formulering van de twee vragen schuilt ook een addertje: sluiten de eisen en structuren ‘nog wel’ aan…? Die woorden suggereren dat er ooit – dat magische ooit, het paradijselijk verleden waar populisten ook zo graag naar verwijzen – een ideale wereld bestond, waarin structuren en eisen naadloos aansloten op de heersende én toekomstige theaterpraktijk. Nou, dat lijkt me net zo’n fictie als het aangeharkte-iedereen-tevreden-jaren-50-Nederland van diezelfde populisten.

* * *

Wij, die voorstellingen maken, zijn getroffen door een dubbel noodlot. Het eerste is dat we ons hart hebben verpand aan een dure kunstvorm: theater. Gemiddeld vragen theatermakers bij het Fonds Podiumkunsten 88.000 euro per project aan. Daarbij komen aanvullende fondsen, gekapitaliseerde kosten van coproducenten, de kosten voor de speelplek – en dan nóg werkt uiteindelijk iedereen voor een habbekrats. Voor de prijs van de gemiddelde voorstelling, met een levensduur van een maand of vier, koop je een comfortabel rijtjeshuis in de provincie waar je dertig jaar kunt wonen. Dat is veel geld.

Het tweede, en grotere, noodlot is dat we het geld ontberen om die kunstvorm waar we zo van houden zélf te financieren. Een producent met miljoenen op de bank lacht om structuren en bouwt zijn eigen theater, zie: Soldaat van Oranje, zie: ANNE, zie: De La Mar. Maar wij, de minder gefortuneerden, zijn gebonden aan geldschieters. Vrij naar 1 Corinthiërs 13: ‘Ons resten mecenassen, fondsen en overheid, deze drie, maar de grootste daarvan is de overheid.’

Dat geldgebrek maakt het thema en de vraagstelling van deze avond wat ongemakkelijk. Want wie zijn wij, de vragende partij, om te bepalen hoe het systeem eruit moet zien waarvan wij profiteren, of om de eisen te dicteren die de gulle gever mag stellen aan het geld dat hij ons geeft? Volgens mij willen wij, van het theater, diep in ons hart allemaal hetzelfde: een continue stroom van gratis geld, zonder dat daar eisenpakketten en commissies aan hangen, om waanzinnig mooie en belangrijke voorstellingen te maken. Maar helaas, gratis geld bestaat niet.

* * *

Met de overheid als grootste financier is de structuur van het Nederlandse theater in mijn ogen vooral het ‘in realiteit vormgegeven antwoord’ op twee politieke vragen: hoeveel van onze schaarse collectieve middelen besteden wij aan theater (een ideologische vraag) en hoe verdelen we die middelen zo effectief mogelijk over de sector (een uitvoeringsvraag)? Wij hebben daar als direct betrokkenen natuurlijk allerlei ideeën over, maar hebben eerlijk gezegd ook zo’n beetje de positie van de kalkoenen die willen meebeslissen wat er op het kerstmenu staat. Betekent dat dan dat we willoze slachtoffers zijn? Zeker niet. ‘Wat te doen?’, vroeg Lenin. Ik zal deze vraag langs drie lijnen proberen te beantwoorden.

De eerste is anarchisme: fuck de structuur! Keer het systeem zo veel mogelijk de rug toe. Geld is overal, de politiek is steeds onbetrouwbaarder en veeleisender. Waarom zou je elke vier jaar door het hoepeltje springen van het Fonds Podiumkunsten of de Raad voor Cultuur? Denk als een vrije producent, zoek investeerders op onverwachte plekken. Makkelijk? Nee. Maar nobody said it was easy.

De tweede lijn is politiek: bepaal de structuur. Zo lang de politiek als grootste geldgever over ons lot beslist, moeten wij ervoor zorgen dat zij dat goed geïnformeerd doet. Twee strategieën.

De derde en laatste lijn is pragmatisme: hack de structuur. Deze weg levert het snelst resultaat op. Infiltreer als individu of groep de gezelschappen, theaters en Fondscommissies met vernieuwende plannen. Bel op, ga langs, zoek openingen en zet van binnenuit de regels naar je hand. Gebruik bijvoorbeeld de vaagheid van definities – ‘coproduceren’, ‘cultureel ondernemerschap’, ‘regionale binding’ – en geef die expliciet een nieuwe invulling: wij doen dat zó. Stel de subsidieverstrekker voor verrassingen. De fusies in Den Haag en Rotterdam tussen BIS-gezelschap en schouwburg/theater zijn daarvan een voorbeeld. Zij plaatsten het gesprek over de verhouding tussen produceren en presenteren opnieuw op de politieke agenda: hoe logisch of onlogisch is het dat het Rijk producties financiert en de gemeentes presentatieplekken?

* * *

Ik rond af. Friedrich von Schiller schreef in 1787: “Ik ken de grenzen, die de houten wanden en alle noodzakelijkheden van het theater de dichter voorschrijven, zo langzamerhand heel goed – maar er zijn nauwere grenzen, die de kleine geest en de gebrekkige kunstenaar zichzelf oplegt. Van die grenzen verlang ik te worden gevrijwaard. [….] Het is altijd beter als het eerste ontwerp helemaal frank en vrij kan plaatsvinden en er pas bij het ordenen en herzien rekening wordt gehouden met de beperkingen die het toneel en de betamelijkheid opleggen.”

In zijn geest wil ik ervoor pleiten dat wij altijd blijven dromen vóórbij de structuren. Niet voor ons eigen ego of voor onze allerindividueelste expressie van onze allerindividueelste emotie, maar voor ons publiek. Want het publiek is onze bondgenoot. Een infrastructuur die bloeit, waar burgers graag en gretig gebruik van maken, wordt niet snel wegbezuinigd. Dus laten we dromen. Welke onuitwisbare ervaringen willen we ons publiek meegeven? Welke vergezichten willen we schetsen? Welke troost hebben we te bieden? Die plannen, die voorstellingen, zullen altijd de structuur dwingen om zich aan te passen. En dat is hoe het hoort te zijn: structuur moet volgen, nooit richting geven – tenzij je staatskunst wilt maken. Om terug te komen bij Lenin: wat te doen? Weten wat je wilt. Wat te doen? Het gesprek aangaan. Wat te doen? Bondgenoten maken. Wat te doen? Moedig voorwaarts!

© Remco van Rijn, februari 2016


omhoog

Share


Genesis
Friedrich von Schiller

opdrachtgever
De Agenda

datum
29 februari 2016

links
> http://www.frascatitheater.nl/



Meer lezen?
> Overzicht van artikelen
> Boeken en publicaties
> De Supersonische Boem



Creative Commons License
Op alle teksten op deze site is een Creative Commons Licentie van toepassing.